Kusje op je mond…

Op het moment dat de aarde weer ademt en iedereen de kracht van het leven heeft geleerd, ben ik bij je. Dat schreef ik op 21 maart. Het duurt me nu echt te lang en hier sta ik dan. Lachend kom je op me af en geef me een dikke zoen op mijn mond. Het enige dat ons scheidt is het koele, natte raam. De tranen schieten in mijn ogen. Je komt zo spontaan op mijn ‘raamkusje’ af, dat je het venster niet eens ziet.

Daar staan we dan, met de neuzen tegen ‘elkaar’.  Jij zoekt naarstig naar een deurklink of iets om het raam voor me te openen. Ik tast het glas af voor een beetje contact. De verzorgers staan erbij en krijgen een brok in de keel. Ze hebben het er net zo moeilijk mee, de reactie van jou hadden ze totaal niet verwacht. Je maakte zelfs een gek sprongetje, je herkende me meteen… Het liefst gooien ze nu de deur voor jou open. Verdrietig schudden ze hun hoofd.

Het mag niet. Op de deur prijkt een pamflet dat de locatie vanwege Corona nog steeds gesloten is voor niet-bewoners, familie en mantelzorgers. Ik ben zo’n niet-bewoner, familie, mantelzorger, maar wel haar kind. Haar dochter, die zo graag even een knuffel had willen geven. Het mag niet. Zelfs een mens met een goed stel hersenen kan dit niet plaatsen, laat staan de mensen achter deze deur. Zij snappen totaal niet wat gaande is in de boze buitenwereld. In de veilige omgeving van het verpleeghuis probeert iedereen het hoofd koel te houden en neemt de zorg liefdevol de taak van de kinderen en mantelzorgers over. Ze laten haar even alleen met mij en daar zit ik, op mijn hurken voor het raam. Het voelt alsof ik een paar minuten krijg. De gedachte aan een gevangenis schop ik snel weg. Je lacht, zie ik, maar ik hoor niets, alles is potdicht. Raambezoek met babyfoon had gekund, maar dan praat je met de babyfoon en niet met mij.  Je zit in de stoel, brabbelt wat en kijkt me regelmatig aan. Je neemt mij wel waar, beter dan het beeldbellen via een laptop. Dat snapte je helemaal niet.

Als ik dichterbij kom, met mijn neus plat tegen het glas, probeer ik jouw gemoed via je ogen in te schatten. Hoe voel je je, mam? Zie ik achter die doffe oogjes een kleine twinkeling? Ik maak een hartje op het glas, je volgt mijn vinger. Voorzichtig maak je dezelfde beweging. Nog even en ik schreeuw het uit… Waarom doe ik mij dit aan? Ik houd het vol, maar vraag dan toch via de intercom om je weer op te halen. Ik ga weg… Ik moet weg!  Als je nog even opkijkt, prevel ik ‘hou vaan uuch, mam’, geef een luchtkusje, draai me om en loop snel terug naar mijn auto. Eenmaal achter het stuur, breek ik. Mijn god, wat is dit? Wat doen wij onze ouders en onszelf aan? Ik start en druk het gaspedaal diep in. Weg van hier, via een omweg naar huis. Eenmaal ergens ver buiten de stad zet ik de auto aan de kant en adem diep in en uit. De knoop in mijn maag komt los en in mijn hoofd ben ik weer helder. Zo helder dat ik terug ben bij mijn diepere gevoel en mijn gedachten over dit alles. Het feit dat ik haar zonder een knuffel of kusje achterlaat, klopt niet. Dat deed ik vroeger niet, dus nu ook niet.

Langzaam gaat verdriet over in boosheid. Ik ben niet de enige die voelt dat iets goed fout zit rondom deze pandemie. Anderen bepalen dat we elkaar uit de weg moeten gaan, terwijl juist nu het moment is om contact te maken, liefde te geven; zeker de ouderen en de zwakkeren onder ons hebben maar weinig tijd. Zij hebben ons nu keihard nodig. Ontwaak uit deze tragedie die ons is opgelegd. Hoever moet het komen dat dadelijk de hele maatschappij omvalt? Ik maak een vuist tegen de anderhalve-meter-(angst)regel, de onmenselijke protocollen en wil me focussen op een leefbare wereld voor iedereen, en wel nu! Zonder liefdevolle aanrakingen is ons bestaan op aarde een farce, een of andere dwaze klucht… Zonder die kusjes op de mond, speel ik niet mee.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *